Archief Kerken Tzummarum
8071 Geschiedenis Het Mosterdzaadje

De verhouding tot de plaatselijke Hervormde gemeente.

De jaarverslagen, zoals die door de verschillende secretarissen van het bestuur zijn opgesteld, beginnen meestal met hetzelfde thema: de verhouding tot de plaatselijke vrijzinnige Hervormde gemeente.
Als evangelisatievereniging wilde men een orthodox/rechtzinnige verkondiging van de kansel horen.
Wat dit inhoudt voor de evangelisatievereniging te Tzummarum, vertelt ons artikel 2 van de statuten:

De vereeniging is gegrond op Gods onfeilbaar woord, als eenige kenbron en toetsteen der waarheid, verstaan naar de uitlegging, die daarvan gegeven wordt in de drie Formulieren van Eenigheid.

Om nu een prediking te horen die op deze grondslag verkondigd werd, had men een eigen Hervormde evangelisatievereniging moeten oprichten.
En ten behoeve daarvan was er in het verleden een eigen lokaal gebouwd.
Dit lokaal echter beschouwde men als een ‘noodwoning’, want eigenlijk behoorde men toch de erediensten bij te kunnen wonen in de kerk.
Maar de predikanten in Tzummarum en hun predikaties waren vrijzinnig van aard.
Dat wil zeggen: de verkondigde Jezus werd gezien als een gewoon mens, met uitzonderlijke woorden en gaven, dat wel, maar beslist niet als Gods Zoon.
Omdat de orthodoxe leden van de Hervormde gemeente met een dergelijke prediking grote moeite hadden, was het dus tot de oprichting van een evangelisatievereniging gekomen.
Het doel van de vereniging was dan ook volgens artikel 3 van de statuten vastgesteld tijdens de vergadering van 24 maart 1913.

Zij stelt zich ten doel de bevordering van godsdienstige, zedelijke en verstandelijke ontwikkeling.
Zij zal haar doel trachten te bereiken door wettige en geoorloofde middelen, bestaande in:
a. Evangelisatie.
b. De instandhouding van eene Christelijke bewaarschool.
c. Zo mogelijk de stichting van eene Christelijke school voor lager onderwijs.
De punten genoemd onder a t/m d zijn in de statuten, welke goedgekeurd waren ‘bij Koninklijk besluit dd. 18 februari 1952 no.31′, gewijzigd en luiden sinsdien:
a. het houden van kerkdiensten,
b. evangelisatie- arbeid,
c. het in stand houden van een Zondagsschool;
d. het verzorgen van godsdienstonderwijs;
e. het houden van bijeenkomsten en vergaderingen en door andere wettige middelen, welke voor het doel bevorderlijk zijn.

Wat nu precies in de praktijk het verschil was tussen een vrijzinnige en een orthodox/rechtzinnige prediking zouden we verder kunnen vernemen uit een aantal opmerkingen in de verschillende notulen en/of jaarverslagen.
Zo lezen we in het jaarverslag over 1949 dat voor het bestuur van de evangelisatievereniging de volgende vraag erg belangrijk was:

Wie is Jezus Christus? Wie zal het zijn de Christus der Schriften of de Christus uit de Schriften’

Of om de notulen van de jaarvergadering gehouden op 20 februari 1959 te citeren:

Wij begeren een Bijbelse prediking en kunnen niet tevreden zijn met een preek uit de Bijbel’

Het jaarverslag over 1946 vertelt ons over twee zogenaamde ‘kerkelijke gesprekken’, welke er gevoerd zijn tussen de kerkenraad van de Hervormde Gemeente en het Evangelisatiebestuur en haar voorganger, namelijk op 8 april 1946 en24 januari 1947.

Door zulke samensprekingen leert men elkander en elkaars denkbeelden beter kennen en is er gelegenheid te getuigen van de zoenverdienste van onze gekruisten Heiland.

Bij het eerste gesprek waren Ds. Wumkes van Minnertsga en Ds. Cannegieter aanwezig.
De laatstgenoemde fungeerde toen als voorzitter.
Bij de tweede bijeenkomst was de plaatselijke predikant Ds. Miedema de leidinggevende.
De secretaris schrijft over deze gesprekken onder andere het volgende in zijn jaarverslag:

Ds. Miedema merkte op, hoe bij de Vrijzinnigen een naarstig pogen gevonden wordt om een juiste blik te verkrijgen op Christus.
Hierin zal, volgens spr. echter nooit volkomenheid kunnen worden bereikt.
De vrijzinnig Hervormde ziet Christus zending in zijn leven op aarde.
Hierin openbaart God zijn liefde.
Van de zijde van de Rechtzinnige aanwezigen werd erop gewezen, dat de liefde Gods zich openbaart in de zoenverdienste van het kruis van Golgotha en dat God Liefde en Gerechtigheid is.

Kortom, voor het rechtzinnige deel van de Hervormde gemeente te Tzummarum diende in de verkondiging van het evangelie van Jezus Christus Zijn verzoenend sterven op Golgotha en Zijn opstanding in het middelpunt te staan.
En dit was de strijd die er tussen de beide richtingen in Tzummarum werd gevoerd.
Daarom moet de evangelisatie “Het Mosterdzaadje” ook gezien worden als een richtingsevangelisatie.
En toch had de evangelisatievereniging de plaatselijke Hervormde kerk en haar kerkenraad soms nodig.
Wilde men namelijk de Heilige Doop aan kinderen bedienen of het Heilig Avondmaal met elkaar vieren, dan wilde men graag hiervoor de kerk gebruiken.
Ook was bij een dienst waarin de bediening van een sacrament zou plaatsvinden de ambtelijke vertegenwoordiging van de kerkenraad noodzakelijk.
Uit de notulen blijkt dat in ieder geval de doopdiensten altijd in de kerk gehouden werden, maar voor wat betreft de Avondmaalsdiensten krijgt men soms de indruk dat dit ook wel in het lokaal gebeurde.
Hoe dit ook zij, voor het gebruiken van de kerk moest het bestuur van de evangelisatievereniging een verzoek richten tot de kerkvoogden.
En omdat de eigen voorganger/evangelist de sacramenten niet mocht bedienen moest men ook een predikant van buiten aantrekken.
Dit moest dan natuurlijk voor de evangelisatievereniging wel een rechtzinnige predikant zijn.
Meestal werden hiertoe predikanten uit de directe omgeving gevraagd o.a. uit Oosterbierum, Sexbierum of Harlingen.

Soms was het een harde strijd die er van beide kanten werd gevoerd.
Daarvan getuigt de volgende opmerking uit de aantekeningen van 30 september 1929.

Voor doopen werd bij schrijven van Ds. van Veen geen vrijmoedigheid meer bevonden, de Ned. Herv. Kerk af te staan, tenzij te Minnertsga wederkerige diensten van dezelfde strekking konden worden toegewezen aan de Vrijzinnigen’.

De strijd tussen ‘rechts’ (de rechtzinnigen) en ‘links’ (de vrijzinnigen) kwam vooral tot uiting bij de verkiezingen voor gemachtigden in het kiescollege.
Dit kiescollege koos de leden van de kerkenraad.
Voor beide partijen was het dus van het grootste belang om personen en daarmee invloed in dat kiescollege te krijgen om zodoende de richting van de Hervormde gemeente (mede) te kunnen bepalen.
Hiervoor werden candidaten gevraagd om zich beschikbaar te stellen.
Soms werden er zelfs in plaatselijke kranten advertenties geplaatst met de oproep de stem op deze candidaten uit te brengen.
Voor de beide groepen kwam het er dan op aan dat alle leden geactiveerd werden om hun stem uit te brengen.
Zo waren er in 1931 418 stemgerechtige lidmaten, waarvan er “100 disserteerden (70 van hun en 30 van ons) volgens berekening van Ds. van Veen” zo vermeldt het jaarverslag over dat jaar.
En ook komt in datzelfde verslag nog de volgende opmerking voor:

Waarbij Ds. van Veen aanteekende.
Rechs is dit jaar dus bijzonder actief, oppassen blijft de boodschap, opdat onaangename verrassingen ons bespaard blijven.

Twee jaar later brachten 224 leden hun stem uit op een vrijzinnig en 136 leden op een rechtzinnig candidaat.
Zo lagen dus toen getalsmatig de verhoudingen in de Hervormde gemeente van Tzummarum voor wat betreft de vrijzinnigen en rechtzinnigen.

Maar ook op financieel vlak lagen de verhoudingen scheef.
Zo moesten de leden van de evangelisatie voldoen aan de financiële verplichtingen die ze hadden tegenover hun eigen vereniging, maar ook moesten ze sinds 1937 de Kerkelijke Hoofdelijke omslag voor de Nederlandse Hervormde Kerk betalen.
Deze was ingesteld door de kerkvoogden.
Omdat de vrijzinnigen dus via het kiescollege in de kerkvoogdij en kerkenraad de touwtjes in handen hadden konden zij dergelijke maatregelen naar eigen inzicht instellen.
Dat zoiets tot kwaadheid, en dus ook tot strijdlust bij de rechtzinnigen leidde, valt te begrijpen, maar:

De vrijzinnigen hebben in dezen recht van handelen naar hun eigen inzicht; en wij hebben daarnaar onze plichten te vervullen.
Aldus schrijft de secretaris berustend in de notulen van 4 oktober 1937.
Maar naar aanleiding van deze instelling werd wel besloten een ledenvergadering bijeen te roepen.
Tijdens deze vergadering kwam men tot het volgende besluit:
Bij de bespreking Kerkelijke Hoofdelijke omslag kwam naar voren; voor wat, hoord wat.
En daar het na ingewonnen advies wel bleek dat aan betalen niet was te ontkomen, meende men nu nog weer eens een geschikte gelegenheid te hebben met de Heeren Kerkvoogden en Kerkeraad te spreken, met Kerkvoogden over vermindering van de omslag en met de Kerkeraad over Doop en H.A.maal beurten in de Kerk.
Het Bestuur werd gematigd voor dit onderhoud.

En enkele notulen verder wordt er inderdaad gesproken over Doopbeurten en H.A.-diensten die door de kerkenraad aan de evangelisatievereniging zijn toegewezen.
Zo vijandig was de sfeer dus blijkbaar ook weer niet.
Dan ineens ook wordt op 28 juli 1939 melding gemaakt van het feit dat ds. Van Veen de kerk voor een dienst op 20 augustus heeft aangeboden omdat hij zelf een vacaturebeurt heeft te vervullen.

Nog meer toenadering vindt er noodgedwongen plaats tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Al in september 1940 ontvangt men een schrijven van de toenmalige burgemeester van de gemeente Barradeel, de heer B. Anema, waarin hij een afschrift heeft opgenomen van ‘den Heer Procureur-Generaal te Leeuwarden’.
Deze geeft in dit afschrift uitleg van ‘par. 2 sub 4 der Verordening no.2411940’ voor wat betreft het begrip: ‘vergaderingen van uitsluitend godsdienstig karakter’ .
Onder deze vergaderingen vallen uitsluitend de kerkelijke vergaderingen, zoals kerkdiensten en andere kerkelijke vergaderingen waarin slechts ‘godsdienst behandeld wordt’.
En dus concludeerde de Procureur-Generaal:

Teneinde elk misverstand uit te sluiten merk ik nog op, dat mannen- of knapen- en meisjes- of vrouwenverenigingen niet onder deze categorie worden gerekend, zooals trouwens ook duidelijk uit bovenvermeld schrijven blijkt.

En in maart 1942 ontvangen de kerkenraden van de Algemeene Synodale Commissie der Nederlandsche Hervormde Kerk een schrijven, no. 2915, om een eventueel aanwezige evangelisatie op te nemen in het kerkelijke verband door het instellen van een plaatselijke evangelisatie-commissie.
Bij de problemen die zich nu aandienen komt de onduidelijke positie van evangelisaties naar voren.
Genoemd stuk verwijst dan ook naar deze positie van de evangelisaties en de gekozen verenigingsvorm ‘zowel tegenover de Kerk, als tegenover al wat buiten de Kerk is.
Deze vereenigingsvorm rangschikt deze Evangelisaties enerzijds in een categorie, die tegenover niet-kerkelijke instanties haar kerkelijke bedoeling onvoldoende doet uitkomen;.
Onder niet-kerkelijke instanties dient men hier zeer waarschijnlijk te verstaan de Duitse bezetters.
Zij zien ook de evangelisaties blijkbaar als verenigingen die tijdens hun samenkomst en ook niet -religieuze zaken bespreken.

Na hierover informatie ingewonnen te hebben bij de Confessionele Vereniging, maar ook bij de predikant van Sexbierum en uitgenodigd te zijn door de plaatselijke kerkenraad, wordt ook in Tzummarum overgegaan tot de instelling van een dergelijke evangelisatie-commissie.
Dit geschiedt met ingang van 74 juni 1942.
Hiermee bereikt men o.a. dat het evangelisatielokaal onder de kerkelijke gebouwen valt en zodoende daarop niet het bordje ‘Voor Joden verboden’ behoeft te worden opgehangen.

Mogelijk dat dit tot (nog) meer toenadering heeft geleid.
In ieder geval spreekt het jaarverslag over 1946 van twee gesprekken die er tussen de kerkenraad en evangelisatiebestuur zijn geweest.
Verder heeft men op 30 oktober samen met de vrijzinnigen de kerkhervoming herdacht.
Ook zijn er in dat jaar veel diensten in de kerk en weinig in het evangelisatielokaal vanwege de predikantsvacature in de Hervormde gemeente.
Daardoor zijn er dus vele vacaturediensten, waardoor vele rechtzinnige predikanten spreekbeurten vervulden.
En dus konden de leden van de evangelisatievereniging ook ter kerke gaan.
Verder ontvangt het bestuur van de evangelisatievereniging ook een uitnodiging voor de intrede van de nieuwe predikant, ds. Miedema.
Het bestuur besluit om tijdens die dienst geen eigen samenkomst te houden zodat de leden der vereniging ook naar de intrededienst kunnen gaan’ en een mening konden vormen over de prediking van den nieuwen predikant’.
In de eigen vereniging neemt de heer Molenkamp op 17 februari 1946 afscheid en volgt de heer Togtema hem per 24 februari 1946 als voorganger op.
Heel verrassend wordt dan in de notulen van29 december 1947 het volgende gemeld:

In de eigen vereniging neemt de heer Molenkamp op 17 februari 1946 afscheid en volgt de heer Togtema hem per 24 februari 1946 als voorganger op.
Heel verrassend wordt dan in de notulen van 29 december 1947 het volgende gemeld:

Naar aanleiding van de benoeming van den Heer Togtema, door de Kerkeraad der Ned. Herv. Gem. alhier, als Godsdienstonderwijzer in deze Gemeente.
Werd in deze Bestuursverg. Instructies door het bestuur opgesteld, in triplo, één exempl. voor de Kerkeraad, één voor onze Voorganger en één te bewaren in het archief van de Vereenig.

En in september van het jaar daarop komt er een schrijven van de kerkenraad met het verzoek om de heer Togtema als adviserend lid te mogen benoemen, hetgeen instemming vindt van het bestuur.
Dan ook zijn er meerdere keren contacten geweest en worden er zogenaamde ‘richtingsgesprekken’ gevoerd.

Geheel verrassend, ook voor het bestuur van de evangelisatievereniging, is een ingekomen stuk dat door de kerkenraad kort voor het vijftig- jarig bestaan van de evangelisatievereniging aan het bestuur wordt gestuurd.
Door de voorzitter wordt dit stuk voorgelezen tijdens de feestelijke jaarvergadering op 17 januari 1949.
Feestelijk dus vanwege de viering van het vijftig- jarig bestaan, waarvoor ook de kerkenraad was uitgenodigd.
In dat schrijven komt de kerkenraad met het aanbod om ‘2 plaatsen in de kerkeraad te bezetten door leden van onze Evang. Vereen. en 1sub. diaken en1 sub. kerkvoogd’.
Het stuk ‘ wordt voorgelezen zonder commentaar’ zo schrijft de secretaris.
Zie voor dit schrijven de volgende bladzijde.

Tijdens een buitengewone ledenvergadering op 21 februari 1949 wordt het voorstel onder bepaalde voorwaarden aangenomen.
Echter, in de praktijk komt niets van het voorgestelde terecht.
Dit omdat volgens het jaarverslag over 1949 ondanks de vier buitengewone bestuursvergaderingen en een dito ledenvergadering het volgende bleek:

Op al deze vergaderingen werd gewikt en gewogen het één en het al, had tot gevolg dat het voorstel niet direct werd aanvaard, daar wij meenden dat kerkeraad en Evang.
Wat betrof de fundamentele waarheden der Heilige Schrift te ver van elkaar verwijdert lagen.
Toch heeft dit alles ons in dit jaar niet losgelaten, plaatselijk niet, maar ook niet wat betreft onze Kerk in zijn geheel, en dit alles kan ons ook niet loslaten.

Toch komt er meer en meer toenadering tussen beide groepen.
Zo heeft de kerkenraad in juli 1951 het voornemen zich te laten vertegenwoordigen bij het Heilig Avondmaal in het lokaal.
Hierover zal eerst overleg plaatsvinden.
Onduidelijk is of dit ook inderdaad heeft plaatsgevonden.

Heb je op- of aanmerkingen over dit archief-item? Maak dan gebruik van de onderstaande envelop!

*Vermeld altijd de titel van het archief-item in het onderwerp of het bericht.

Stuur dit naar iemand