Archief Openbare Lagere School |
Onderwijzers

Schoolmeesters in Tzummarum.
Tzummarum is het enige dorp in Barradeel waarvan we reeds vóór 1600 een schoolmeester kennen, dankzij de gelukkige omstandigheid dat de oude kerkvoogdij-rekeningen van 1581- 1595 en van 1611-1620 hier bewaard gebleven zijn.
In april 1579 was mr. Thomas Jellesz. hier als schoolmeester.
In 1581 ontvangt mr. Tomas Jellesz. geld voor “sijne schoelendienst”.
Op 17 april 1582 werd met mr. Thomas afgerekend: “½ jaar tractement voor eenig schrijven en loopen bij Jelle zijn zoon gedaan, mits ook den betaelinge van een schirle staende in meysters camer, mede van sekere troijen, maecken 31 c.g. 5 st.”.
In 1584 wordt hem nog 10 goudgulden 20 st. betaald, die hem “voertijts int vertrecken van Tziemarum geaccordeert waeren”.
In juli 1582 krijgt mr. Tijmen 12 c.g. wegens ¼ jaar “schoeldienst”.
Hij was hier dus in mei 1582 gekomen.
In 1586 blijkt hij mr. Tijmen Fockes te heten; hij was tevens koster, verzorgde de klok en het uurwerk, etc. In 1580 was hij nog schoolmeester te Nes (WD).
Zijn zoon Cornelis Tijmens (of Timanni) ontving in 1607 een studietoelage van Gedeputeerde Statenb en werd predikant op Ameland, later te Gerkesklooster.
Ook in de rekeningen van 1611-1620 komt mr. Tijmen Fockes nog als schoolmeester te Tzummarum voor.
Het traktement, eerst 48 c.g. per jaar, was nu 60 c.g.; bovendien was er schoolland.
In maart 1612 was Griet Cornelisdr. zijn vrouw.
In okt. 1624 was zij nog steeds zijn vrouw.
Van 1620 tot 1652 is er een hiaat in de kerkvoogdij-rekeningen.
Uit de recesboekene weten we echter dat mr. Tijmen Fockes (of Foeckes) hier in 1626 nog was.
In jan. 1633 was hij hier nog steeds.
In 1646 was mr. Philippus Siouckes in Tzummarum.
Ook in juli 1647 was mr. Philippus Siouckes hier als schoolmeester.
In 1652 werd hij ook als zodanig genoemd en in 1655 was hij tevens dorprechter.
In zijn tijd, 1660 à 1662, was er sprake van een orgel in de kerk, dat ook door de meester bespeeld zal zijn; in de rekeningen treedt nu ook een “puijstertreder” op.
De kerkvoogdij-rekeningen melden: “Mr. Philippus Siouckes, schooldr. in Tzummarum heeft 2-10 car. gl. betaald aan mr. Willem Meijnerts [te Berlikum, naar later blijkt] ter saacke het halve jaergelt wegens toezicht op het orgel in onse Kerck voor het jaer 1662, waeraf de diaconen dander helft betalen.
De schoolmeester was hier toen geen ontvanger.
In 1665 werd een nieuwe school gebouwd.
Mr. Philippus leefde nog op 1 mei 1671, doch stierf voor Allerheiligen van dat jaar.
De laatste jaren was hij ook nog dorpsontvanger geweest.
Hij liet als weduwe na Reijnu IJsbrandsdr.; zij leefde hier in 1677 nog.
Op Allerheiligen 1671 werd mr. Pijtter Claessen hier schoolmeester; zijn vrouw heette IJdtie Claesesdr.
Hij is later hertrouwd met Pijttie Pijtters, die op 31 okt. 1679 als lidmaat werd aangenomen.
Het traktement bedroeg 25 goudgulden of 35 c.g. (1 g.gld. was 28 st.) per jaar “voor soo veele het aen gelde wort genoten, buijten de kosterije-landtprofijten”.
In 1674-1675 werd het kerkorgel geheel vernieuwd voor ƒ 490, door mr. Harmen Jans, een in die dagen bekend orgelmaker te Berlikum.
In 1682 werd een regeling met mr. Pijtter getroffen, waarbij de kosterij- of schoollanden in beheer genomen werden door de kerkvoogden, die hem daarvoor bij zijn ordinaris 35 c.g. traktement nog tweemaal 40 c.g. “voor landthuijr” uitkeerden.
Deze schoollanden bedroegen 6 pondematen bouwland en 3 pondematen greidland en brachten in 1633/1634 88 c.g. 4 st. aan huur op.
Op 13 okt. 1684 werd met mr. P. Claessen afgerekend, die toen blijkbaar reeds vertrokken was naar Harlingen, alwaar hij geen schoolmeester was.
Op 25 april 1684 kwam attestatie in van “Bilzijl” (Oudebildtzijl) van Dirck Upckes en Maertie Lieuwes.
Op 28 maart 1684 was reeds gedoopt Liuwe, zoon van Dirck Upckes koopman en Maertie Liuwes.
Op 28 maart 1688 werd Sijbe gedoopt.
Op 27 maart 1692 werd Sipke gedoopt, zoon van Dirck Oepkes en Tietje Joostes.
In juli 1692 weer Sipke en op 16 april 1702 nog Johannes. Mr. Dirck Upkes (of Oepkes) ontving een traktement van 100 c.g. per jaar.
In 1690 werd de oude traktementregeling weer hersteld en kreeg mr. Dirck weer de huur van de schoollanden plus 35 c.g. in geld per jaar.
In 1697 werd de bijdrage tot 50 c.g. verhoogd.
Mr. Dirck is blijkbaar in droevige omstandigheden omstreeks mei 1705 overleden: de begrafenis werd door de armvoogden bekostigd en zijn nagelaten “weeskens” Lieuwe, Trijntie en Sijpke Dircks werden uitbesteed, de twee jongsten bij de oudste zoon Upke Dircks, bakker te Minnertsga.
De school-, kerk- en orgeldienst werd enige weken waargenomen door Lieuwe Dircks (zoon van de meester, hier gedoopt op 28 maart 1684), die daarvoor 6 c.g. 6 st. ontving.
Tien weken na mei 1705 (dus ongeveer juli) kwam mr. Minne Sents uit Hallum, alwaar hij geen schoolmeester geweest was.
Hij huwde hier in sept. 1705 met Jancke Pijtters van Hallum.
Zijn traktement bedroeg 70 c.g. per jaar bij de huur van de schoollanden.
Deze mr. Minne Sents is het schurftige schaap geweest onder de schoolmeesters van Barradeel.
In het voorjaar van 1717 werd een loterij georganiseerd ten profijte van de kerk van Wanswerd, onder directie van Jan van Waart, apotheker te Leeuwarden, als collecteurgeneraal; elk lot kostte 25 stuivers.b Mr. Menno nu is voor deze loterij particulier collecteur geweest te Tzummarum.
Hij bedreef nu allerlei knoeierijen met de loterij-briefjes, vervalste de nummers, gaf valse trekkingslijsten uit; alles met het doel om zich de prijzen toe te eigenen.
Hij werd gevangen genomen en bekende zijn misdaad.
Het slot van het zeer uitvoerige vonnis luidde: “dat de Gevangen alsoo door ’t vertonen van falsche lijsten, verbergen van ’t geene op eenige nummers ware getrokken, veranderen van divisen [op een briefje waarop 25 gulden was gevallen, had hij 25 stuivers uitgekeerd!] en sodanige quade praktijcquen en enorme falciteijten hem met ’t ingeleijde geld en getrockene prijsen van eenige Inleggers heeft getracht te verrijcken.
Alle ’t welcke sijnde saecken van een seer quaden gevolge, die daer omme andere ten exempel niet behoren te blijven ongestraft.
Soo ist, dat ’t voornoemde Hoff, op alles rijpelijck gelet ende geconsidereert hebbende ’t gene men in desen behoorde te considereeren, in den naeme ende vanwegen de heerlickheit der Landtschappe van Frieslandt, den voorschr. Gevangen gecondemneert heeft ende condemneert hem bij desen, omme bij de Scherprechter op ’t Schavot geleydet ende aldaer wel strengelijck te worden gegeesselt; bandt hem voorts de tijt van 3 jaren uijt Frieslandt, te ruijmen de stadt Leeuwarden binnen eerste daegs sonneschijn ende het Landt binnen den derden daghe, sonder daerinne in middelen tijd weder te mogen comen, bij arbitrale correctie.
Actum [in de kanselarij te Leeuwarden] den 21 October 1719.”
In de acta van de kerkeraad van Tzummarum, d.d. 5 nov. 1719 lezen we: “Na aenroepinge van ’s Heeren H. Naam is men getreden tot kerkelijke censure ende discipline, waer in niets is voorgekomen, als het seer ergerlijck en aenstotelijk gedraghvan Minno Sints, schoolmeester ende ledemaat der Gemeente J. Chr. alhier, de welke op ingenomen … door den Ed. Gerichte van Barradeel, wegens dieverije ofte grouwelijcke sonden begaan tegens het achtste gebod, door snoode en valsche practijken, door een valsche penne uitgewerckt, in arrest ofte apprehensie is genomen geweest, en gevolgelijck door den Procureur-Generaal bij den Hove van Friesland daerover is gecalangieert geworden, so dat tot verscheiden tijden openbaarlijk op de CrimineeleRolle heeft moeten staen ter verantwoordinge sijner beschuldigingen; alle hetgheene in het gemoedt van een waer Christen doen ter tijdt een groote ontsteltenisse en gevoelige ergernisse veroorsaeckte. Waerdoor dan de E. Kerckenraedt achtervolgens de Christelijcke discipline tot quitinge hunner conscientien en (soveel doenlijck) tot weeringe der ergernissen uit de Gemeente J. Chr. en opdat alles met ordere en tot stichtinge mochte toegaan, bovengemelden Broeder Menno Sints, genoodsaeckt is geweest den Tafel des Heeren bij provisie te ontseggen, tot der tijdt toe en so lange als hij Menno Sints sich van die calangien soude hebben gesuivert.
Twelck edoch van sulcken uitslag en gevolg is geweest, dat aen die bose feiten meer dan alte schuldigh is bevonden en dat alle de getuichenissen van de getuigen in oprechtigheit en waerheit tegens hem waeren bevonden, en in gevolge van dien bij den Hove is gecondemneert ende op den 21 October 1719 openbaer op het Schavot is ter executie gesteldt en voorts uit de Provincie is gebannen geworden.
Soo is het dan dat de E. Kerckenraedt nae rijpe deliberatie en overleg van saecken opden 5 November daeraenvolgende tot finale sententie en conclusie is getreeden ende met droefheit en leedtwesen aen haer zielen, voorgemelden Menno Sints als een verrot Lidt van het geestelijk lichaem J. Christi ende der Gemeente afsnijdt ende afsondert ende van nu voortaen voor gheen Broeder meer erkent, maer rekent voor een heiden en vreemdelingh; en gelast, dat een ijgelijck sich van hem afzondere, of hij daerdoor door Godts Genade tot schaemte en droefheit over sijne sonden gebraght mochte worden, waer toe wij alle de leden van Christi Kercke vermaanen, hunne vijrige gebeden voor den Heere uit te storten, ende ons allen voor diergelijk boose stricken des Satans wil bewaaren.
Aldus gedaen als boven. Ter oirkonde onse gewoone Kerckenraedts verteikinge.”
[w.g.] B. Hesselius, Eccl. Tzummarum en Firdgum Gerben Innes, Tiepke Martens, Eense Pijetters Bartele X Folkerts, eigen geset mercka a In mei 1717 was Menno Sents nog schoolmeester te Tzummarum (Recesboek Het Bildt).
Met dat al moest Tzummarum nu een nieuwe schoolmeester hebben.
Daar de kerkvoogdijrekeningen ons in 1716 in de steek laten, weten we niet wie de school hier sedert 1717 waargenomen heeft.
Van een vaste aanstelling kon natuurlijk geen sprake zijn, voor het definitieve vonnis van mr. Menno, dus na 21 okt. 1719.
Toen werd spoedig tot opvolger benoemd mr. Jan Swart, die hier op 3 mei 1720 tot lidmaat werd aangenomen.
Hij was geboren omstreeks 1695 en zijn vrouw was Meinsk Hesselius.
Hij was hier in elk geval in aug. 1751 nog in functie; hij was tevens dorprechter.
Zij zijn hier beiden overleden.
Op 13 febr. 1767 kwam met attestatie van Zurich mr. Durk Jelgers Gosliga, schoolmeester, dorprechter en organist.
Hij is hier op 30 okt. 1768 getrouwd met Joukjen Sjoerds van Firdgum.
Op 4 maart 1770 werd hun zoon Jelger gedoopt en op 28 maart 1773 hun zoon Sjoerd (geboren op 16 maart).
Hij stond hier tot zijn dood, in het voorjaar van 1776.
Zijn opvolger werd mr. Siebren Freerks Aardema, schoolmeester en dorprechter.
Hij trouwde hier op 23 nov. 1777 met Aefke Tjeerds Wiegersma van Cornjum, een dochter van de Cornjumer schoolmeester.
Hij was ook collecteur (in 1797 bijv.).
Hij is hier op 28 juni 1802 overleden, oud 60 jaar, 1 maand en 11 dagen.
Zijn vrouw Aafke overleefde hem.
De school is in 1802 en 1803 provisioneel waargenomen door Lammert Martens de Boer, die later in 1809 predikant werd te Goënga.
Hij was in 1787 te Tzummarum geboren.
Het traktement bestond uit ƒ 190, de schoolpenningen en een vrije woning.
In 1803 kwam Jan Berends van Koten, eerst provisioneel, doch kreeg in 1806 een vaste aanstelling.
Hij huwde hier op 20 nov. 1803 met Johanna Diederiks van Leeuwarden.
Hun zoon Berend werd hier geboren op 21 sept. 1810.
Het traktement bedroeg nu ƒ 146 (huur van het schoolland inbegrepen), een vrije woning en ƒ 88 en 14 st. als koster, voorzanger, etc., plus nog de schoolpenningen.
Meester Jan kon de weelde van dit ruime salaris niet dragen: in 1812 werd hij wegens dronkenschap en plichtsverzuim geschorst voor onbepaalde tijd en weldra ontslagen.
Enige rang heeft hij nimmer bezeten.
Hij bleef hier wonen en schreef later, in 1829 bijvoorbeeld, nog wel de rekeningen voor de kerkvoogden en verrichtte andere kleine diensten voor hen.
In 1812 werd J.J. Faber hier provisioneel onderwijzer.
In 1813 kwam Cornelis de Zee, eerst ook weer provisioneel, doch eind 1814 kreeg hij een vaste aanstelling.
Hij was geboren omstreeks 1790.
Hij was onderwijzer op Vlieland geweest en behaalde op 14 juli 1813 in Friesland de 2e rang.
Op 27 febr. 1830 werd de bouw van een nieuwe school, lang 16½ ellen en breed 9 ellen, aanbesteed door de grietman en assessor van Barradeel.
Het aantal leerlingen bedroeg in 1817 105, in 1845 87 à 109.
In het laatstgenoemde jaar was Pieter Pieters Gerbranda hier hulponderwijzer.
Cornelis de Zee bediende de school ruim 30 jaar, totdat hij in de zomer van 1845 eervol ontslag verkreeg.
In 1845 werd hier tot schoolonderwijzer benoemd Jan Jans Zeven uit Kimswerd, die op 2 jan. 1846 in functie trad.
Zijn vrouw Riemke T. Bonnema is hier op 11 mei 1846 overleden, oud 46 jaar.
Zij waren omstreeks 1831 getrouwd en hadden twee kinderen.
Hij hertrouwde op 16 mei 1847 met L.K. Boorsma.
In 1865 was hier F. Reiding als hulponderwijzer; in het jaar 1873/74 was dat Van Assen.
Meester J. Zeven genoot van de gemeente een salaris van ƒ 640 en bovendien ƒ 450huur van een perceel kerkeland en ƒ 300 voor kerkelijke bedieningen.
In 1873 – hij was toen bijna 70 jaar – wilde hij wel ophouden en de Tjummarumers wilden wel een jeugdigeleerkracht, maar het pensioentje, berekend naar ƒ 640 was een beletsel.
De kerkvoogden hebben ertoen ƒ 400 bij gedaan, zolang hij zou leven.
Toen nam mr. Zeven begin 1874 ontslag.
Hij was nog een tweede ranger.
Op 1 april 1874 werd Abel Zuur zijn opvolger; hij was in 1868 hoofd van de school te Borgsweer (Gr.).
Zijn vrouw was Hindrika Faber. In 1897 werd hier een nieuwe school gesticht en op 7 aug. ingewijd.
Hij is met ingang van 1 jan. 1908 gepensioneerd en op 11 maart 1929 overleden.
Op 1 maart 1908 kwam R.J. van der Tol van Zweins; hij verkreeg op 21 aug. 1935 eervol ontslag.
Sedert 1935 was G.M.F. Toornstra van Balkbrug hier als hoofd.
Hij werd op 1 dec. 1948 hoofd van een school te Enkhuizen.
Hij werd toen in Tzummarum opgevolgd door J. Wijnia, onderwijzer te Dronrijp.

Bijzonder onderwijs.
Op 1 jan. 1906 is te Tzummarum een school voor chr. nat. onderwijs geopend.
Van 1906 tot 1911 was H. Mollema hoofd van deze school.
Op 1 febr. 1911 werd hij opgevolgd door K. Nettinga, geboren op 28 nov. 1869 te Oosthem.
Hij was onderwijzer te resp. Hoogeveen, Oudega, Oosthem, Dordrecht en Leeuwarden.
In nov. 1934 ging hij met pensioen.
Op 1 dec. 1934 werd L. van der Veen uit Hoogeveen aangesteld als hoofd van deze school.
Hij werd in sept. 1938 benoemd tot hoofd van de chr. landbouwschool te Kollum, maar hij heeft voor deze functie bedankt.

Bron: Fryske Akademy.

Heb je op- of aanmerkingen over dit archief-item? Maak dan gebruik van de onderstaande envelop!

*Vermeld altijd de titel van het archief-item in het onderwerp of het bericht.

Stuur dit naar iemand