Archief It Bûthúsbankje |
10144 Harm Zaagsma op It Bûthúsbankje
Harm Zaagsma niet op de praatstoel maar als eerste op “ It Bûthúsbankje”
Foto 1: Achterhûs bij omke Jan en muoike Boukje ± 1936
Achterste rij: Froukje, Renske
Voorste rij: Age, Hennie, Arendtje en Geis Koudenburg.
Foto 2: “Leesgezelschap” uit Sexbierum op reis in 1937
Bovenste rij v.l.n.r.: Jelle Norder, Petrus Zaagsma, Germ Siegersma, ds. Lovink, meester C. Roos, omke Jan Koudenburg.
2de rij: Sjoerdtje Zaagsma, Maartje Norder, Sipke Roukema, Jantje Houtsma, Jaike Roukema, Antje Goslinga, mevr. Lovink, Hendrikje Zaagsma, moike Boukje Koudenburg, juffrouw Weinberg, Trijntje Houtsma.
Voorste rij: Gerrit Houtsma, Thomas Houtsma, Labo-chauffeur Jaap van der Meulen.
Tegenover Achterom 4 komen wij aan bij de achteringang van Nije Buorren 3.
In mijn jongensjaren was Nije Buorren 3 het woon-winkelhuis van Omke Jan en Muoike Boukje Koudenburg-Zaagsma.
(ln de zeventiger jaren zou hier de Doe-het-zelf winkel van de Fam. Zaagsma starten.)
Muoike had voor de kruideniers- en C. Jamin winkel, terwijl omke aan het Achterom zijn gardeniersbedrijf uitoefende.
Vanaf mijn vijfde levensjaar was ik hier zo nu en dan te vinden, want de veehouderij van omke en neef Age trokken me wel aan.
Als je vanaf het Achterom het Bûthús in stapte, had je rechts 2 koeien (‘it koue rútsje’ zit er nu in 2006 nog steeds)
De stront kwam in een diepe groppe, terwijl de jarre vanuit de groppe in een kolk aan het Achterom terecht kwam.
Op de kolk lagen een paar ijzeren platen, die verwijderd werden als Age handmatig de inhoud in een jarretank pompte.
Het werd dan over het land uitgereden.
Op de ijzeren platen lag ’s winters vaak bietenlooftuil.
Het had ongeveer dezelfde zure lucht als de zuurkool die een hok verder bij Piet Houtsma in een groot houten vat zat.
Naast de koeien -gescheiden door een houten schot- stonden 2 hynders.
Het ene was een zwaar type Bovenlander, maar te Iicht gebouwd voor een ‘Belg’.
Het andere was wat groter en had witte manen en een bles.
Ze trokken gezamenlijk de ploeg.
De stukken land lagen verspreid om onze dorpen o.a. aan de ‘Swarte Leane’ en achter de Jaai-eker, door omke ‘Heilo State’ genoemd, omdat Heiltje Nieuwhof met haar zoon Klaas er woonden.
Later liet zoon Age er met zijn wouw Anne Koudenburg-Bouwma een nieuwe woning bouwen (Hoarpaed 6).
Omstreeks begin juni als het zaaigoed in de grond zat en de aardappelen gepoot waren, had omke Jan voor een paar maanden één paard over.
Dit werd dan verhuurd aan een greidboer, ergens achter Franeker, want daar moest dan gemaaid en gehooid worden.
Zo’n boer moest wel zorgen dat de afrastering om zijn Finne in orde was.
Het kwam wel voor dat zo’n útfanhûzer ’s nachts uitbrak en op pad ging om vervolgens ’s morgens vroeg weer bij zijn eigen boer voor de hikke te staan.
’s Winters was het in het bûthús van omke en Age goed toeven.
Tegen het houten ‘skut’ op het bûthúspaad achter de kowesturten en de hynstekonten stond een bûthúsbankje waar vaak wel even tijd was voor een praatje.
De geluiden van bieten kauwende koeien en hooi etende paarden vermengd met de geur van koeienwasem en hynstemiich waren voor de meeste dorpsjongens de gewoonste zaak van de wereld.
Aan het skut waar ook de tuolle hing, zaten ook de bruine platen uit ‘De Boerderij’ met daarop stamboekbollen en bekroonde enters en twenters van de Bovenlanders.
Ook het paardentuig hing daar.
Als omke me vroeg of ik mijn vingers even wilde tellen, dan wist ik dat ik achter het skut voerbieten mocht snijden.
Het was daar een stuk kouder.
De oranjeachtige bieten op de bult begonnen al wat uit te spruiten.
Een groot hakmes dat op een half versleten plankje vast zat met een houten handvat, was mijn gereedschap.
De gesneden bieten gooide ik in een gevlochten tenen korf, zodat ze alvast klaarstonden voor het vee.
Als je door het bûthús liep, kwam je achter het huis.
Hier had Age een groot konijnenhok.
Ik denk van wel acht delig.
Er zaten aparte nesthokjes in.
Jaren later hadden de jongens van burgemeester Duker het in hun tuin.
Aan de kant van bakker De Vries stond ook nog een setterhok (pootaardappel bewaarplaats).
Omstreeks de jaren twintig kwamen ze in deze streek in de mode: Betonvloer met luchtkokers, beton muren van 50 cm hoog met daarop dubbele staande draadglasramen van 1×2 m.
Tussen plafond en zolder zaten vaak ‘sjudden’ (vlasvezels).
Het geheel afgedekt met een punt dak van asbestplaten. Doel: Het vorstvrij bewaren van poot aardappelen.
In deze achtertuin stond begin jaren ’50 nog het TBC-tentje, waar ús muoike Hendrikje Zaagsma in lag te kuren.
Omke Jan zijn broer Gerrit woonde in Pietenbierum waar zijn zuster Geertrui een dorpswinkel had.
De Koudenburgen waren verwant aan de Fam. Bakker en de Fam. Nammensma.
Denk aan de namen Age, Geertrui, Gerrit en Arendtje.
Bepaalde uitspraken van omke Jan zijn me altijd bijgebleven.
Het zal eind 1944 of begin 1945 geweest zijn toen hij op het Achterom, met de vinger omhoog, tegen me zei: “Hark, Tommies”.
Heel hoog in de lucht hoorden we het gebrom van geallieerde vliegtuigen die toen overdag Duitsland gingen bombarderen, omdat de verzwakte Duitse verdediging bijna geen weerstand meer bood.
Toen begin jaren ’50 de officiële straatnaamborden geplaatst werden, kwam er op de ‘reed’ naar hun land bij Pietersbierum het bordje ‘Hoarpaed’ te staan.
Commentaar van omke: “Hwat moatte se wol net fan ús tinke”.
Over beschuit eten: “ln protte geraas yn ‘e kop, mar neat yn’e bealch”.
Tijdens het jaarlijks uitstapje van het ‘leesgezelschap’ (lezers van de Hervormde leesportefeuille) sprong hij met iemand plotseling uit de Giethoornse punter op de walkant.
Gevolg: Gillende dames en boze bootjesbaas.
Hjir woe ik het mar bij litte.
Harm Zaagsma.3 jan.2014.
Heb je op- of aanmerkingen over dit archief-item? Maak dan gebruik van de onderstaande envelop!
*Vermeld altijd de titel van het archief-item in het onderwerp of het bericht.